Fred van Heyningen over internationaal ondernemen:
‘Als wij geen stappen doen in het buitenland doet een ander het’
Nederlandse boeren en tuinders zijn de beste ter wereld,
hoort Fred van Heyningen op zijn reizen naar het buitenland. Volgens hem kunnen
Nederlandse ondernemers een belangrijke rol vervullen bij het beteugelen van
het wereldvoedselvraagstuk. Maar ze zijn te klein om het alleen te doen.
Daarvoor moeten ze samen opereren, ondersteund door banken en overheid.
Op de kop af een jaar geleden verruilde Fred van Heyningen
zijn functie als directielid van Rabobank Westland voor die van Global Head
Food & Agri Banking bij Rabobank Nederland in Utrecht. Hij is voorzitter
van de board van de agrarische financieringstak van deze bank in de Verenigde
Staten, een bedrijf waar momenteel 600 mensen in dienst zijn, en lid van de
board voor Australië en Nieuw-Zeeland. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor
de tachtig onderzoekers van Food & Agri research, die wereldwijd opereren
en kijken naar trends en ontwikkelingen.
Van Heyingen liet de
tuinbouwsector op nationaal niveau achter zich en richt zich nu op de kansen
van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Het was een jaar van indrukken
opdoen, contacten leggen, inventariseren en plannen maken. Hij vertelt over de
kansen en de valkuilen die hij ziet voor Nederlandse bedrijven in het
buitenland.
Internationale
strategie
Hoewel de bank momenteel in Nederland moet bouwen aan
herstel van vertrouwen, staat de bank goed aangeschreven in het buitenland,
heeft hij gemerkt. Met een portefeuille van 21 miljard euro in de veehouderij,
waarvan 12 miljard in Nederland, behoort de bank wereldwijd tot de
belangrijkste agrarische banken. De totale portefeuille in de primaire sector
bedraagt 30 miljard euro aan leningen en kredieten in het buitenland en
evenveel in Nederland.
Het eerste jaar heeft Van
Heyningen nodig gehad om voor zichzelf een beter beeld te vormen wat de bank
internationaal doet. “Zo ben ik in landen geweest waar we al lang bankieren,
maar ook in landen met opkomende markten. Het meest ben ik bezig met het
bepalen van de internationale strategie op gebied van Food & Agri. Onze
centrale kringvergadering, ons besluitvormend orgaan, zal in mei besluiten wat
onze strategie voor de komende vijf tot tien jaar zal zijn.”
Belangrijk vindt hij in welke
landen de bank aanwezig wil zijn en hoe klanten nog beter kunnen worden bediend
met de aanwezige kennis. “Hoe verbinden we bijvoorbeeld de grote handelshuizen
met onze boeren en tuinders.”
Hoogste productie
De wereldbevolking
groeit naar verwachting tot negen miljard mensen in 2050. Hoe kan de
Nederlandse tuinbouw bijdragen aan de voedselvoorziening? “Heel veel.
Neem nu een land als India. Daar woont 17 procent van de wereldbevolking.
Slechts 10 procent van het land is geschikt voor voedselproductie. Bovendien
heeft het land maar een paar procent van de totale zoetwater voorraad
wereldwijd ter beschikking. Voor dit land is het dus van groot belang om
intensiever en duurzamer te telen.” Van Heyningen zet daar de kennis van de
Nederlandse tuinbouw, of zelfs de hele agrarische sector, tegenover. “Dan zie
je hoe goed wij kunnen omgaan met weinig productiemiddelen. Wij zijn kampioen
wanneer het gaat om de hoogste productie per druppel water.”
De Nederlands glastuinbouw kan
dus heel veel betekenen in het beheersbaar houden van het voedselvraagstuk.
“Maar dan moet dat wel concreet zijn. We hebben techniek, kennis en
ondernemers. Zonder echte telers is die techniek waardeloos.”
Geïntegreerde plannen
Van Heyningen geeft een voorbeeld. “Een Turks bedrijf
bestelde 4 ha kas in Nederland. Het kreeg daarbij min of meer de garantie dat
het 60 kg tomaten per m2 zou kunnen plukken. De productie kwam echter door
onvoldoende begeleiding niet hoger dan 35 kg per m2. Dat viel uiteraard tegen.
De tweede fase van het project werd niet besteld.”
Hij is er groot voorstander van
om geïntegreerde plannen te ontwikkelen. “Samen met investeerders in andere
landen, waarbij wij niet alleen technologie leveren maar ook kennis en begeleiding.
Er zullen dus ook Nederlandse telers bereid moeten zijn om mee te gaan en zich
langjarig aan een project te verbinden.”
De sector moet bovendien bereid
zijn om zich te laten betalen naar de opbrengst van het project, leert dit
voorbeeld. “Dat kan uiteraard alleen bij een sterke samenwerking tussen
kassenbouwers, zaadleveranciers, marketingorganisaties, telers en
kennisleveranciers. Als bank moeten we daar een rol in spelen en wellicht ook
de overheid. Je kunt namelijk niet al het risico bij de ondernemer leggen. Zo’n
combinatie kan de Nederlandse positie versterken.”
Langdurig investeren
Gevraagd of
Nederland daar wel goed in is, antwoordt de financieel specialist: “Als
wij het niet doen, doet een ander het. Er zijn niet alleen Nederlandse
toeleveranciers op de markt. Wanneer ik in het buitenland een compleet
tuinbouwbedrijf zie, afkomstig uit een ander land, dan denk ik: we hebben de
verbinding gemist.”
De structuur van het Nederlandse
horticluster wreekt zich volgens Van Heyningen, omdat er veel kleinere partijen
zijn met uitzondering van bijvoorbeeld Rijk Zwaan of FloraHolland. Er zijn dus
niet zo veel bedrijven die de omvang en de middelen hebben om langdurig te
investeren in het buitenland. Dat is wel het geval bij andere clusters, waar
één grote speler veel draagkracht heeft. Of overheden, die toeleveranciers
bijzonder actief ondersteunen, zoals in Frankrijk en Israël.”
Hij ziet het dus als de missie
van de bank om het bedrijfsleven te ondersteunen en te kijken of bevordering
van samenwerking mogelijk is. “De bank is bereid om in langlopende projecten te
investeren, maar wel samen met ondernemers en overheid, omdat de risico’s groot
zijn. Zijn we niet in staat om die professionaliseringsslag te maken, dan
blijft vernieuwing lastig. Dan kunnen we te weinig internationale projecten
naar ons toe trekken.”
Beste ter wereld
De vraag is actueel
of de Nederlandse bedrijven op dit moment sterk genoeg zijn om die stap te
maken. “In Nederland hebben we te maken met een lastige financiële situatie,
hoewel dat niet voor alle bedrijven geldt. Dat zal niet snel veranderen.
Toch denk ik dat het voor onze toeleveranciers en telers echt goed zou zijn als
de internationalisering doorzet. Zo blijft de tuinbouw vernieuwend.”
Voor ondernemen in het buitenland
heb je echt die Hollandse drive nodig om er een succes van te maken, zo luidt
zijn mening. “Waar je ook komt, op het moment dat er een Nederlander aanwezig
is dan heb je te maken met een krachtige onderneming. Dat moet maar eens
gezegd: de Nederlandse boeren en tuinders zijn de beste ter wereld. Maar goed,
je moet het wel kunnen waarmaken en vormgeven.”
Enorme sprongen voorwaarts
Ondernemers en toeleveranciers hebben niet altijd de
mogelijkheid om langdurig te investeren in een project, zeker niet wanneer de
terugverdientijd lang is. Daar ligt dus de rol van de bank. “Je kunt een
bedrijf niet vragen om tien jaar voor te financieren. Wij kunnen in
samenwerking met de overheid voor de overbrugging zorgen, omdat het gaat over
aanzienlijke bedragen. Ook onze kennis over internationaal financieren kunnen
we inzetten. We zijn in veel landen vertegenwoordigd en hebben mensen die ter
plekke kunnen assisteren. Daarbij moeten we wel onze plaats weten, want
ondernemers in andere landen moeten het zien als hun project, waarbij zij een
verbintenis met ons aangaan.”
Die bescheidenheid is gepast. Van
Heyningen was bijvoorbeeld in India bij een bedrijf dat een eigen proeftuin
heeft. Daar zijn ze heel goed bezig met het ombuigen van Westerse technieken
naar Indiase omstandigheden. Wanneer je vanuit Nederlands perspectief kijkt,
loopt zo’n initiatief nog steeds achter, maar het bedrijf maakt wel enorme
sprongen voorwaarts. “Nog tien jaar en het is een concurrent van Wageningen UR.
De sector moet partner worden van dit
soort bedrijven, want ze gaan door.”
Concurrentie fors onderschat
Als geboren en getogen Westlander doet het de bankman pijn
hoe de sector er voor staat. “Achteraf gezien zijn zaken niet goed gegaan en
daar heeft onze bank ook zijn bijdrage in gehad. We zijn wel degelijk bezig om
daarvan te leren, maar de problematiek is ingewikkeld en omvangrijk.”
De kritiek is dat de bank te ver
is gegaan in het financieren. “Ik denk dat het tevens belangrijk is om te
kijken naar de concurrentiepositie van de tuinbouw als die moderniseringsslag
niet was gemaakt. Vanzelfsprekend zou de schuld per bedrijf lager zijn, maar
hoe concurrerend zouden ze dan zijn geweest?”
Zo langzamerhand gaan geluiden op
over sanering en de sector moet daar zijn verantwoordelijkheid in nemen. “Dan
mag je verwachten dat wij daar eveneens goed over nadenken. Toen ik me drie
jaar geleden liet ontvallen dat 800 hectare in het Westland niet meer duurzaam
zou zijn, kreeg ik de wind van voren. Achteraf hadden we op dat moment veel
krachtiger moeten optreden. Je mag concluderen dat we samen verantwoordelijk
zijn voor de situatie die is ontstaan.”
Lang werd gedacht dat de crisis
tijdelijk was. “Eén van de grootste lessen vind ik dat we met elkaar niet
hebben gezien wat er in het buitenland gebeurde. Zo dachten we een betere prijs
te ontvangen voor onze groenten dan de Spanjaarden; dat het allemaal niet zo’n
vaart liep. Wat we niet zagen is dat de kwaliteit daar verbeterde, het verschil
kleiner werd en dat heel veel Spanjaarden die tot 2008 werkzaam waren in de
bouw daarna weer teler zijn geworden.”
McKinsey-rapport
En hoe nu verder, is
de logische slotvraag. Volgens Van Heyningen staan de sectoren er heel
verschillend voor. De potplantenondernemers staan sterk. Nederland heeft hierin
een sterke positie en als de economie aantrekt zal dat hier merkbaar zijn. De
snijbloementelers blijven onder druk staan door concurrentie vanuit het
buitenland.
In de glasgroente, waar de
problemen het grootst zijn, komt het er naar zijn mening op aan of de telers en
hun organisaties gezamenlijk uitvoering willen geven aan de noodzakelijke
omslag die het McKinsey-rapport aanbeveelt. “Ik vind het belangrijk om elkaar
daarbij niet in een wurggreep te houden, maar om een oplossing te vinden waarin
ook de bank haar verantwoordelijkheid neemt. Evenals de overheid. Een sector
die zo belangrijk is voor de Nederlandse export moet haar kennis over
internationale ontwikkelingen op een hoger niveau brengen. Daar ligt de
zorgplicht van de sector, maar ook van ons.”
2 opmerkingen:
Een bewonderenswaardig interview. Fred durft hier zijn nek uit te steken en legt de vinger op de zere plek. Hij is een van de weinigen in bobo land die zijn verantwoordelijkheid neemt, chapeau!
Laat Fred het voortouw nemen en tuinders, die hierin geïnteresseerd zijn, bij elkaar brengen. Kijk dan niet naar de portemonnee van die kwekers, maar kijk naar hun specifieke kwaliteiten. Bundel deze kwekers en begeleidt ze, als bank in het buitenland. Deel daarbij met elkaar de risico's en de Nederlandse tuinbouw gaat weer voorop in de wereld op de plek, waar de mogelijkheden liggen!
Vergis je niet: het productieveld, waar ook ter wereld, is uitwisselbaar, maar de kennis, de mentaliteit en vastberadenheid van een goed gemotiveerde Westlander nooit!
Dus Fred, niet alleen de verhalen, maar DOEN!
Een reactie posten