zondag, juli 09, 2017

Grassen en vaste planten


Paradijs in Hummelo

“Kom binnen, kijk lekker rond en geniet. Piet heeft zich verstopt, die zit te ontwerpen. Weer een nieuwe opdracht.’ Anja loopt heen en weer tussen de bezoekers en schudt haar hoofd. Ze is gastvrij, maar ook een beetje moe. “We gaan nu voor een maand dicht. Op vakantie. Ergens waar mensen Piet niet herkennen, zodat we rust hebben, kunnen zwemmen en niet aan ons werk hoeven te denken.”


Het is zaterdagmiddag. Een mooie dag in juli. Windstil en zonnig. Ik geef mijn ogen de kost. Voor me ligt de privétuin van Piet en Anja Oudolf. De plek waar ze jarenlang een kwekerij hadden, maar die inmiddels volledig is omgetoverd tot een paradijstuin waar Adam en Eva jaloers op zouden zijn. Prairiegrassen, schijnbaar achteloos door elkaar geplant. Hier en daar piepen kleurige bloemen boven het gras uit of verrijst een contrasterende structuur. Alsof een onzichtbare hand klakkeloos wat zaadjes heeft gestrooid die toevallig precies op het ideale plekje zijn gevallen. Diepblauwe kogeldistels, oranje Asclepias en forse Baptisia-struiken. Steeds valt er weer iets nieuws te bewonderen. Ik raak niet uitgekeken. Het enige geluid dat je hoort zijn gedempte stemmen van wat plantenliefhebbers die ruimschoots worden overstemd door het gezoem van bijen en lome, zware hommels. Vlinders strijken neer op de bloemen van de rode zonnehoed en laten hun vleugels zachtjes heen en weer wiegen.

Oudolf, zijn er nog plantenliefhebbers die zijn werk niet kennen? Ongeveer vier jaar geleden kocht ik het boek ‘Plannen en planten’ dat hij samen maakte met Noel Kingsbury. Het was voor mij een eyeopener, een inspiratiebron voor het herinrichten van het plantsoen naast mijn huis. De gemeente rooide op mijn verzoek alle oude struiken en ik mocht plantmateriaal uitzoeken. In ruil daarvoor zou ik het landje schoon houden. Dat plan stond me niet tegen, want schoffelen is voor mij een beetje meditatie. Het doet me wegdromen naar de tijd waarin mijn vader en ik de moestuin achter het huis onderhielden. Met de voorbeelden uit het boek in mijn achterhoofd leek me het onderhouden van een grassentuin een peulenschilletje vergeleken een bewerkelijke moestuin.

De werkelijkheid is natuurlijk weerbarstiger. Ik krijg wat gezonde tegenwerking van heermoes en brandnetels. Niet erg, de aanhouder wint. Wie mijn enthousiaste posts een beetje heeft gevolgd weet dat de tuin er na drie jaar best-wel-oké uitziet voor een goedwillende ‘beginner’. Durf ik mijn neus om de hoek van mijn voordeur te steken dan krijg ik veel veren in mijn, eh, bips gestoken van alle buren die dagelijks hun rondje met hondje lopen. Al die schouderklopjes hebben mij een beetje overmoedig gemaakt.

Maar dan Hummelo. Ik sta meteen weer met twee voeten op de grond. Wat heb ik nog veel te leren, bedenk ik. Wat ben ik nog een amateur. Onder een afdakje in de schaduw zit ik een beetje te mijmeren en nieuwe plannen te maken. In de verte zie ik een witte kuif boven de graspluimen uitsteken. Hij sluipt door zijn tuin naar de schuur en verdwijnt geruisloos uit het zicht van zijn fans. Anja komt nog even naast me staan. “Ach ja, ze komen van heinde en verre. Vanmorgen nog een taxi op de dam met Australiërs. Speciaal voor hem gekomen. Amerikanen, Aziaten, allemaal op bedevaart.”


Het laatste jaar is aangebroken voor het openstellen van hun privétuin, vinden Anja en Piet. Dan is het genoeg geweest. Een nieuwe generatie plantenkwekers en hoveniers neemt het stokje over. De tuin van Eden is dan alleen nog van Adam en Eva, waar ze in alle vrijheid onbespied kunnen rollebollen. Maar de ideeën leven voort. Hiernaast in mijn plantsoen, bijvoorbeeld. En inmiddels ook een paar huizenblokken verder. En in een wijk verderop. Allemaal heel verschillende paradijsjes, waar mensen schop en schoffel oppakken. Piet’s visie woekert als onkruid en vindt een vruchtbare bodem.

Geen opmerkingen: